Het eerste deel van de gelijkenis van de koninklijke bruiloft (Mattheüs 22:1-7) gaat over het Joodse volk. Het hele Joodse volk werd uitgenodigd om de Heere Jezus te volgen, maar velen wilden niet op die uitnodiging ingaan. Daarna werden er zoveel anderen uitgenodigd als de dienstknechten konden vinden (vers 8-13). De betekenis hiervan is dat ook de heidenen werden geroepen door de boodschap van het Evangelie. Het aanbod van genade is voor iedereen. Toch wil dat niet zeggen dat iedereen zalig wordt. Gods voorwaarde is dat we bekleed moeten zijn met Christus. In de bruiloftszaal was ook een man die geen bruiloftskleed aan had. Hij was niet bekleed met Christus. Hij was een naamchristen en dacht dat hij op zijn eigen voorwaarden zou kunnen deelnemen aan het bruiloftsmaal en daarom werd hij buiten geworpen.
De betekenis van "weinigen uitverkoren" is niet dat de koning weinig mensen uitverkoren had. De koning had juist zoveel mogelijk mensen uitgenodigd. Velen zijn geroepen door het Evangelie. Veel genodigden wilden echter zelf niet komen of zij wilden op hun eigen voorwaarden aan het bruiloftsmaal deelnemen.
Degenen die wel naar de bruiloft kwamen en een bruiloftskleed aanhadden, worden hier "uitverkoren" genoemd. In vergelijking met al degenen die geroepen zijn, maar niet wilden komen, zijn het er maar weinig, maar toch is het een schare die niemand tellen kan.